Zodra de winter toeslaat zetten we ons in om wegen en fietspaden begaanbaar te houden. Dag en nacht staan strooiwagens paraat om gladheid te bestrijden. Een belangrijke taak. In de overweging die je maakt om wel of niet te gaan strooien, kun je niet alleen afgaan op de weersverwachting. In dit artikel leggen we je uit hoe het meten van de wegdektemperatuur je helpt te beslissen of je moet strooien.
Voor het optreden van gladheid moet een wegdek voldoen aan twee voorwaarden:
De wegdektemperatuur kan behoorlijk lager uitvallen dan de luchttemperatuur. Daarom is het zo belangrijk om de wegdektemperatuur te meten. Aan de hand van de luchttemperatuur heb je wellicht niet door dat het wegdek onder het vriespunt ligt. En deze kan wel glad worden, mits er uiteraard vocht aanwezig is op het wegdek. Zo zien we tijdens lange heldere winternachten met wind vanaf zee de luchttemperatuur vooral in kustgebieden regelmatig enkele graden boven nul liggen, terwijl de wegdektemperatuur dan wel duidelijk onder het vriespunt ligt.
De luchttemperatuur en dauwpuntstemperatuur heb je nodig om te meten hoe vochtig het is. Hoe groter het verschil tussen deze twee, des te lager de luchtvochtigheid is. Zijn het dauwpunt en de luchttemperatuur gelijk aan elkaar? Dan is er 100% luchtvochtigheid en treedt mistvorming op. Daarmee kan er vocht aanwezig zijn op het wegdek. Is de weg kouder dan de dauwpuntstemperatuur dan treedt condensatie op. En bij een wegdektemperatuur onder 0 graden levert dit gladheid op.
Lees ook: Waarom de dauwpunttemperatuur essentieel is voor gladheidsbestrijding.
In Nederland maken we gebruik van het gladheidsmeldsysteem (GMS) dat door middel van temperatuursensoren onder andere de wegdektemperatuur meet. Niet elke gemeente beschikt echter over (voldoende) meetstations. Een tactische locatie van deze meetstations is van groot belang. Staat het meetstation namelijk te ver weg van jouw gemeente, dan kan het zijn dat je onnodig een strooiactie uitzet. Meestations moeten namelijk op minimaal één van de koudste en vochtigste plekken binnen de gemeente zijn geplaatst. Denk bij de koudste en vochtigste plekken aan een wegdek langs een open veld, schaduwplekken en wegen langs sloten.
Heb je bruggen of viaducten in je gemeente? Ook hier koelt de wegdektemperatuur door een gebrek aan bodemwarmte sneller af. Als op de koudste plek(ken) geen gladheid ontstaat, dan weet je dat dit waarschijnlijk binnen de rest van de gemeente ook niet het geval is.
Het meten van de wegdektemperatuur (en de zoutwaarden) geeft inzicht of een strooiactie nodig is. Aan de hand van de data kun je eveneens aantonen wanneer een strooiactie niet nodig is en bespaar je kosten, tijd en belast je het milieu minder.
Plaats meetstations en wegdeksensoren op de meest kritische meetpunten voor een zo goed mogelijke meting. Houd daarbij rekening met het volgende:
Om verzekerd te zijn van goede meetresultaten is het belangrijk de meetstations en sensoren goed te onderhouden. Bladeren of vuil op de sensoren kunnen bijvoorbeeld een storing in het systeem geven. Op het moment dat de sensoren schoon en goed onderhouden zijn, worden de waarden ook correct afgelezen. Een onderhoudsbedrijf biedt vaak ondersteuning in het schoonhouden en onderhouden van de meetstations.
Voor de beste gladheidsbewaking maak je gebruik van het advies van gladheidsmeteorologen van een weerbureau. In samenspraak met hen kun je als gladheidscoördinator besluiten of het nodig is om te strooien, en waar en wanneer je dat het best doet. Daarmee werk je nog effectiever, efficiënter en milieuvriendelijker.
Van beginner tot gevorderde: iedere gladheidsbestrijder kan wel wat inzichten van onze meteorologen gebruiken. Er zijn twee soorten trainingen: Basis en Verdieping. Daarnaast is een cursus op maat altijd mogelijk. Meld je snel aan, 4 november 2024 is de laatste cursus!